Het leren van de vervoeging van onregelmatige werkwoorden in vier stappen


Kies je onregelmatige werkwoorden
partituur : 0/0  

  • Cookies in de browser opties.
  • Kies Engels onregelmatige werkwoorden u wilt werken. Klik werkwoorden.
  • U kunt sorteren de onregelmatige werkwoorden in de infinitief Nederlands of Engels. klik .
Infinitive Simple pastPast participleNederlands
1 awakeawoke awoken wakker worden/ opwekken
2   bewas/were been zijn/ worden
3 bearbore born/borne gebukt gaan onder/ torsen
4 beatbeat beaten slaan
5 becomebecame become worden
6 beginbegan begun beginnen
7 bendbent bent buigen
8 betbet bet wedden
9 bidbid/bade bid/bidden bieden
10 bindbound bound vastmaken/ strikken
11 bitebit bitten bijten
12 bleedbled bled bloeden
13 blowblew blown blazen
14 breakbroke broken breken
15 breedbred bred fokken
16 bringbrought brought brengen
17 buildbuilt built bouwen
18 burnburnt burnt (ver)branden
19 burstburst burst barsten
20 buybought bought kopen
21 castcast cast gooien
22 catchcaught caught vangen
23 choosechose chosen kiezen
24 clingclung clung kleven
25 comecame come komen
26 costcost cost kosten
27 creepcrept crept kruipen
28 cutcut cut snijden/ knippen
29 dealdealt dealt handelen/ omgaan
30 digdug dug graven
31 dodid done doen
32 drawdrew drawn tekenen/ trekken
33 dreamdreamt dreamt dromen
34 drinkdrank drunk drinken
35 drivedrove driven rijden
36 dwelldwelt dwelt rondhangen
37 eatate eaten eten
38 fallfell fallen vallen
39 feedfed fed voeden/ voeren
40 feelfelt felt voelen
41 fightfought fought vechten
42 findfound found vinden
43 fleefled fled vluchten
44 flingflung flung gooien
45 flyflew flown vliegen
46 forbidforbade forbidden verbieden
47 forgetforgot forgotten vergeten
48 forgiveforgave forgiven vergeven
49 freezefroze frozen vriezen
50 getgot got/gotten krijgen
51 givegave given geven
52 gowent gone gaan
53 grindground ground slijpen
54 growgrew grown groeien
55 hanghung hung hangen
56 havehad had hebben
57 hearheard heard horen
58 hidehid hidden verbergen
59 hithit hit slaan/ raken
60 holdheld held vasthouden
61 hurthurt hurt pijn doen
62 keepkept kept houden/ bewaren
63 kneelknelt knelt knielen
64   knowknew known weten/ kennen
65 laylaid laid leggen
66 leadled led leiden
67 leanleant leant leunen
68 leapleapt leapt werpen/ springen
69 learnlearnt learnt leren
70 leaveleft left laten
71 lendlent lent lenen
72 letlet let laten/ verhuren
73 lielay lain liggen
74 lightlit lit ontsteken
75 loselost lost verliezen
76 makemade made maken
77 meanmeant meant betekenen/ bedoelen
78 meetmet met ontmoeten/ voldoen aan
79 paypaid paid betalen
80 putput put zetten/ leggen
81 quitquit quit stoppen
82 readread read lezen
83 riderode ridden rijden
84 ringrang rung bellen
85 riserose risen stijgen/ toenemen
86 runran run rennen
87 sawsawed sawn zagen
88 saysaid said zeggen
89 seesaw seen zien
90 seeksought sought zoeken
91 sellsold sold verkopen
92 sendsent sent zenden/ sturen
93 setset set zetten/ plaatsen/ instellen
94 sewsewed sewn naaien
95 shakeshook shaken schudden
96 shedshed shed laten
97 shineshone shone glanzen/schijnen
98 shootshot shot schieten
99 showshowed shown tonen/ laten zien/demonstreren
100 shrinkshrank shrunk krimpen
101 shutshut shut dicht doen
102 singsang sung zingen
103 sinksank sunk zinken
104 sitsat sat zitten
105 sleepslept slept slapen
106 slideslid slid glijden
107 slitslit slit snijden
108 smellsmelt smelt ruiken
109 sowsowed sown zaaien
110 speakspoke spoken spreken
111 speedsped sped racen
112 spellspelt spelt spellen
113 spendspent spent doorbrengen/ uitgeven
114 spillspilt spilt verspillen
115 spitspat spat spugen
116 splitsplit split splijten
117 spoilspoilt spoilt knoeien/ verpesten
118 spreadspread spread verspreiden
119 springsprang sprung springen
120 standstood stood staan
121 stealstole stolen stelen
122 stickstuck stuck plakken
123 stingstung stung steken
124 stinkstank stunk stinken
125 stridestrode strode/stridden schrijden
126 strikestruck struck slaan
127 strivestrove striven trachten
128 swearswore sworn zweren/ vloeken
129 sweepswept swept vegen
130 swellswelled swollen zwellen
131 swimswam swum zwemmen
132 swingswung swung zwaaien/ schommelen
133 taketook taken nemen
134 teachtaught taught onderwijzen
135 teartore torn scheuren/ trekken
136 telltold told vertellen
137 thinkthought thought denken
138 throwthrew thrown gooien/ werpen
139 thrustthrust thrust duwen
140 treadtrod trodden vertrappen
141 understandunderstood understood begrijpen/ verstaan
142 wakewoke woken wakker maken
143 wearwore worn dragen
144 weavewove woven weven
145 weepwept wept wenen/huilen
146 winwon won winnen
147 windwound wound wikkelen
148 wringwrung wrung draaien/ uitwringen
149 writewrote written schrijven
e-verbs.com heeft je nodig!

e-verbs.com is een Franse site. Het is vertaald door een automatisch checker.
U kunt helpen door het verbeteren van de vertaling.
Klik op de volgende link om de vertaling te veranderen.
Bedankt voor uw hulp!